Hoe weet een fonds of het nog relevant is?
Hoe kunnen fondsen scherp blijven in wat ze doen en hoe ze het doen? Hoe weet je of je nog relevant bent? Bij Bernard van Leer Foundation deden we dat in het verleden onder andere door gebruik te maken van een klanttevredenheidsonderzoek en het laten uitvoeren van zogenaamde tracerstudies. Ik spreek uit eigen ervaring in het verleden opgedaan bij van Leer. Ik heb deze foundation zeer hoog en ongetwijfeld is men nog steeds bezig met het scherp op de wind varen als het aankomt op ‘hoe blijven wij relevant’, maar mij werd door de redactie van De Dikke Blauwe gevraagd om vanuit de persoonlijke ervaring te spreken. Voordat ik dat doe wil ik eerst de relevantie van het onderwerp toelichten.
Autonomie is een groot goed maar legt een verantwoordelijkheid bij fondsen
Het wordt als een groot goed gezien dat de keuzes die een fonds maakt met betrekking tot de inhoud van haar initiatieven en de wijze waarop daar inhoud aan wordt gegeven niet het resultaat zijn van democratische besluitvorming. Het zijn de oprichters van een fonds en vervolgens besturen/raden van toezicht die inhoud geven aan wat James Joseph (oud-President van de Council on Foundations in de US) ‘the charitable impulse’ noemde. Omdat er binnen de grenzen van de Geefwet in Nederland dus terecht een grote vrijheid is voor fondsen, kunnen zij risico’s nemen, dingen doen die wellicht niet worden gesteund door de mediane stemgerechtigde burger maar wel tegemoetkomen aan de diversiteit van voorkeuren onder de bevolking. Fondsen kunnen lange termijn doelen najagen en tegelijkertijd snel handelen. Zij komen niet zoals bij overheden terecht in een molen van beleidsnota’s en paarse oplossingen waar niemand zich in herkent.
Echter het voordeel van de vrijheid van handelen heeft ook een andere kant: hoe kunnen fondsen de vinger aan de pols van de samenleving houden en zelfkritiek organiseren. Uiteraard is er een publicatieplicht waarbij fondsen over een aantal zaken transparantie moeten bieden en uiteraard wordt er verantwoording afgelegd aan besturen/raden van toezicht en bij fondsenwervende organisaties ook aan de donateurs, maar de belangrijkste keuzes over wat een fonds doet en hoe dit wordt gedaan zijn aan het fonds zelf.
Klanten surveys en andere instrumenten
De vinger aan de pols houden kreeg bij Van Leer de vorm van tracerstudie en klanttevredenheidsonderzoek (zie kader). Wij huurden een onafhankelijke consultant in voor zo’n klantensurvey. Er zijn nu ook meer gespecialiseerde organisaties op dit gebied. Begin Juli dit jaar las ik dat Dioraphte een dergelijk onderzoek had laten uitvoeren door Motivaction International. Dioraphte heeft zelfs besloten de uitkomsten van dit onderzoek te publiceren en te laten zien wat men met de verbeterpunten heeft gedaan en gaat doen. Dit is buitengewoon professioneel en moedig. Bij Bernard van Leer Foundation heb ik ervaren als directeur dat je dit soort onderzoeken alleen goed kunt doen als je wordt gesteund door je bestuur/raad van toezicht. Dus dat er geen afrekencultuur is en dat fouten worden gezien als leermomenten.
Organisatie die ook actief zijn als ‘feedback labs’ in de wereld van de filantropie zijn het Center for Effective Philanthropy/CEP met hun Grantee Perception Reports en Listen4Good met een programma ‘designed to lead positive change by promoting high-quality listening and feedback in service of equity’.
Naast klanten surveys en tracerstudies zijn er andere instrumenten om scherp te blijven. Fondsen kunnen gebruik maken van intervisiegroepen (kleine groepjes fondsen die in elkaars keuken gaan kijken). Ze kunnen de diensten van onderzoekjournalisten of universitaire kennisinstituten inhuren om hen te helpen met een proces van kritische zelfreflectie. De casus van GSRD Foundation is daar een goed voorbeeld van (zie kader).
Er is steeds vaker kritiek op de fondsenwereld en de filantropie in het algemeen: hoe worden keuzes gemaakt, is men daar voldoende transparant over en doet men wel de juiste dingen? Zelfkritiek en dat bewust organiseren zijn essentieel voor de legitimering van de fondsenwereld.
KADER
Casus Bernard van Leer Foundation
Klanttevredenheidsonderzoek
Bij Bernard van Leer Foundation vroegen wij een Italiaanse onderzoekster om op anonieme wijze een selectie van onze vele grantees in veertig landen te interviewen. Wij hadden de grantees gevraagd hieraan mee te doen en vooral om openhartig te zijn over de relatie met onze organisatie. Ik denk dat wij in die dagen een redelijk positieve indruk hadden van ons eigen functioneren en we werden ook internationaal geprezen om onze aanpak. In het Amerikaanse blad Foundation News and Commentary verscheen in 1994 zelfs een artikel onder de titel ‘Van Leer: Worldclass’. Hoe verrassend was het dan ook om te constateren uit het onderzoeksrapport dat er behalve hele goede observaties over ons functioneren ook stevige kritische kanttekeningen werden gemaakt. Grantees waren positief over het feit dan Van Leer een donatie niet zag als een eindproduct maar als een stap in een strategie; men was positief over het financieren door van Leer van de organisatie achter het project. Maar er was kritiek omdat wij onvoldoende oog hadden voor de complexiteit voor lokale organisaties om op eigen benen te staan. Onze tijdshorizon spoorde niet met het organische proces dat volgens hen hiervoor nodig was. In dit proces van eerlijke feedback ophalen werden ook lokale organisaties geïnterviewd, die niet behoorden tot onze grantees. Uiteraard waren zij kritisch maar een ding raakte ons diep. Wat wij zagen als een sterkte namelijk dat projectpartners in bijvoorbeeld Zuid-Afrika elkaar konden ontmoeten en inspireren met financiële steun van ons, werd dat door de buitenwereld in dat land gezien als het gesloten Van Leer bolwerk waar je moeilijk kon toetreden. In de ogen van potentiële grantees in Zuid-Afrika was Van Leer een ‘extended family’ met een muur eromheen: je behoort ertoe of niet; en als je er niet toe behoort is het moeilijk om binnen te komen. De les voor ons was duidelijk; we moesten onze bestaande netwerken veel meer open en dynamisch maken.
Tracerstudies
Een andere Van Leer ervaring was het uitvoeren van zogenaamde tracerstudies. Als een fonds een initiatief financiert zoals op het gebied van ‘early childhood development’ dan zal men niet alleen interesse hebben in het aantal kinderen dat men bereikt (output) of in wat dit betekent voor de rol van vooral moeders als ‘prime educators’ (outcome) maar ook in de impact, de effecten op langere termijn. Wat zijn de effecten van vroege interventie in de ontwikkeling van het jonge kind op onderwerpen als ‘remedial teaching’ of de overgang naar het secundaire onderwijs. Met dit in het achterhoofd organiseerde de foundation ‘tracerstudies’: vijf tot tien jaar nadat de foundation zich had teruggetrokken uit een project/programma, gingen we terug om te analyseren wat de effecten waren geweest van onze betrokkenheid. Uiteraard is zo’n onderzoek kwalitatief van aard en is het moeilijk om het causale verband te leggen tussen de huidige situatie en onze initiatieven in het verleden. Toch gaf dit een goede impressie van de effectiviteit van ons werk en ook van de maatschappelijke relevantie.
KADER
Casus GSRD Foundation
Mijn ervaring bij het gebruik maken van universitaire kennisinstituten ligt onder andere bij het werk van GSRD Foundation. Ik ben adviseur van deze foundation die als doel heeft de economische onafhankelijkheid van mensen in de marge van de samenleving te bevorderen. Wij doen dat in een aantal landen in Azië en steunen allerlei initiatieven, zoals het verzorgen van beroepsonderwijs, bevorderen van ondernemerschap, training van soft skills en het aanbieden van programma’s op het gebied van financiële geletterdheid. Die keuze van instrumenten werd bepaald door wat zich aandiende als voorstellen vanuit het veld en door wat de organisatie zelf zag als doeltreffende instrumenten om de missie van de foundation te realiseren. Het bestuur van GSRD Foundation wilde toch weten of er iets van een onderbouwing kon worden gegeven aan de vermeende effectiviteit van deze instrumenten. Onderzoek in de vorm van een meta-evaluatie werd uitgezet, dat wil zeggen onderzoek naar gevalideerd onderzoek over deze instrumenten: wat kunnen we in de literatuur vinden over hun effectiviteit. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de Erasmus Universiteit en was van groot belang voor het proces van zelfreflectie van de foundation en voor de keuzes die vervolgens werden gemaakt bij de implementatie van de statutaire doelstelling.
This article is also published by the Dutch Digital Platform on Philanthropy and Social Investments ‘De Dikke Blauwe’ (Walburg Press).