The following is the public lecture delivered by Rien van Gendt under the title ‘Strategische Filantropie: Proejectfinanciering en Strategische Partnerships’in Amsterdam on 28 March 2019.
Hoe kunnen we waardevolle initiatieven die de kwaliteit van de samenleving vergroten, ook verduurzamen? Aan de hand van die vraagstelling hield Rien van Gendt afgelopen week een openbare gastles ‘strategische filantropie’ voor IMC Weekendschool.
De duurzame relatie tussen fondsen en ontvangers is een onderwerp dat veel tongen losmaakt in de wereld van de filantropie. En als geen ander kent Rien van Gendt de beide kanten van het speelveld, enerzijds als adviseur van grote vermogensfondsen (waaronder Van Leer, Rockefeller, G Star Raw en Fonds 1818) maar ook aan de kant van maatschappelijke organisaties zoals Partners in Health, Youth Finance en -natuurlijk- IMC Weekendschool, waar Van Gendt al vele jaren in het bestuur zetelt als penningmeester.
Tijdens zijn openbare gastles, in een auditorium van het Infinitygebouw aan de Zuidas, schetst Van Gendt de omstandigheden en soms tegengestelde verwachtingen aan beide kanten van de tafel. Kort gezegd: ontvangers hebben doorgaans behoefte aan langlopende financiële ondersteuning, terwijl vermogensfondsen juist steeds nieuwe dingen willen opstarten -en daarom korter willen financieren.
Dit kan leiden tot onbegrip. Ontvangers vragen zich af waarom het doek valt terwijl donoren wél tevreden zijn, of waarom een goede exit regeling ontbreekt. Ook de keuze voor projectfinanciering van 2 tot 3 jaar wordt niet altijd begrepen. Waarom wordt de lengte van de betrokkenheid niet bepaald door de behoefte en de effectiviteit van een project?
Het gevolg hiervan, waarschuwt van Gendt, is dat maatschappelijke organisaties tegemoet willen komen aan de ‘wens tot innovatie’ vanuit de fondsen, en zich daarmee gedwongen voelen tot het ‘herverpakken’ van dezelfde projecten, zodat het lijkt als iets nieuws. ‘Houden we elkaar niet collectief voor de gek?’
Korte of lange termijn ondersteuning?
Maar fondsen hebben ook recht op hun eigen agenda. Soms willen zij slechts korte termijn financiering aanbieden, omdat dit hun agenda dient of omdat de doelen, die het fonds zich met de financiering had gesteld, na drie jaar zijn behaald.
En er spelen meer overwegingen: ‘Fondsen willen voorkomen dat maatschappelijke organisaties te afhankelijk van ze worden, en ze willen de kraamkamer van de maatschappij zijn, en daarom niet al hun geld vastleggen in meerjarige commitments.’
Ook het imago van meerjarige steun kan daarbij een rol spelen, volgens Van Gendt. ‘Als een fonds een organisatie voor lange tijd steunt, ontstaat het imago dat het vermogensfonds behoort tot het meubilair. Het tegendeel is volgens mij het geval. Meerjarige financiering kan betekenen dat een fonds behoort tot het fundament van een organisatie en haar activiteiten.’
Heel hard werken
Als penningmeester van stichting IMC Weekendschool kan Van Gendt de trends ook aan onze eigen praktijk toetsen. In de afgelopen van 15 jaar hebben (Nationale Postcodeloterij en IMC niet meegerekend) 185 foundations en 319 bedrijven voor langere of kortere tijd financiële ondersteuning gegeven, waarbij een duidelijke daling zichtbaar is van het aantal fondsen dat meer dan 3 jaar steun geeft. ‘Dit alles betekent dat IMC Weekendschool heel hard moet werken om elk jaar met vertrekkende donoren, ook weer nieuwe te vinden om de continuïteit van de activiteiten te borgen’.
Daar waar fondsen een neiging hebben om nieuwe dingen te doen en dikwijls te switchen van project, is de relatie met een bedrijf in principe langer, ‘maar de samenwerking is wel meer onberekenbaar’, aldus Van Gendt. Redenen om de relatie te beëindigen of naar een lager niveau te brengen, hangen ook samen met externe factoren, zoals een daling van de winst of veranderingen in het management van het bedrijf.
Verduurzaming
Toch is het niet zo dat filantropische instellingen streven naar snelle resultaten, benadrukt Van Gendt. ‘Eigenlijk zouden foundations primair geïnteresseerd moeten zijn in een verduurzaming van hun initiatieven, ze zijn zelf immers meestal voor de eeuwigheid, en ze hebben een beleggingsbeleid waarbij ze kijken naar de lange termijn en vaak ook naar een duurzame samenleving.’
Waarbij aangetekend dat kortere financiering niet als goed of slecht beoordeeld kan worden. Het gaat erom dat beslissingen hierover het resultaat zijn van weloverwogen beleid van fondsen, rekening houdend met de behoeften en verwachtingen van NGO’s. ‘Fondsen moeten niet dezelfde organisaties blijven steunen zonder enige vorm van beoordeling, en omgekeerd ook niet voor korte financiering kiezen, omdat dit nu eenmaal gangbaar is.’
Het goede nieuws is dat er de laatste jaren veel in gang is gezet om elkaars positie beter te begrijpen en te waarderen. Maar er zijn volgens Van Gendt nog een aantal belangrijke verbeterpunten te noemen. Zo zouden Fondsen er goed aan doen maatschappelijke organisaties aan het einde van de ‘funding relatie’, niet zomaar aan hun lot over te laten, maar samen met de organisatie moeten kijken naar alternatieve financieringsbron. Een ‘ontwenningsperiode’ van geleidelijke afbouw kan daarbij helpen.
Fondsen moeten daarom helder en transparant zijn over hun beleid en verwachtingen. ‘Het enkel stellen dat een fonds steeds iets nieuws wil ondersteunen, is not good enough en wordt niet begrepen door ontvangende partijen. Anderzijds moet het worden geaccepteerd door grantees dat een fonds slechts voor een korte termijn financiert, als dit het expliciete en wel doordachte beleid is van dat fonds.’
In zo’n geval is het van belang om deze ontvangers ‘fit for the future’ te maken en ze te helpen ‘de bocht te nemen’ in strategisch en organisatorisch opzicht via bijvoorbeeld een andere bedrijfsvoering (die verder gaat dan het inwisselen van de ene donor door een andere donor). Ook samenwerking met andere fondsen zou hierbij een model kunnen zijn. ‘Fondsen willen toch ook dat de organisatie achter een project, dat zij ondersteunen, aan het eind van de dag sterker is dan aan het begin van de dag.’